Vluchten kan niet meer – vervolg

Na een onrustige nacht vol angstige spookbeelden over de toekomst van ons landje, dacht ik vanmorgen bij het opstaan over de eerste schrik heen te zijn. Verzoend met de geachte van een (uiterst) rechtskabinet had ik mij nog allerminst en dat zal voorlopig ook nog niet gebeuren.

Maar toen zag ik vanmorgen de eerste prognoses nadat het gisterenavond alleen nog maar de exitpolls waren. De zetelverdeling was geen verrassing meer, zij het dat de PVV er nog weer twee zetels bij had gekregen. Maar het was het landkaartje waarom ik mij opnieuw dood schok.

Is het echt waar? Zijn die licht blauwe kleuren echt de delen van Nederland waar de kiezer besloten heeft om op Wilders te stemmen? En is het echt waar dat alleen rondom Enschede is gestemd op Omzigt? En zijn Groen Links/PVDA en de VVD landelijk gezien zo weggevaagd? Is het werkelijk zo erg? Opnieuw staat het plaatsvervangende schaamrood mij op de kaken.

Dat wordt nog erger als je naar het plaatje kijkt waarop is onderzocht of de PVV-stemmers bereid zijn compromissen te sluiten op voor hen kennelijk uiterst belangrijke zaken. Nee, ze willen geen compromissen over een asielstop (79%), nee ze willen geen compromissen over hoofddoekjes (64%) en nee ook niet over moskeeën en de koran.

Juist die punten waarover Wilders de laatste dagen had beweerd dat die wat hem betreft (voorlopig) in de ijskast kunnen.
Het ging de kiezers op de PVV toch juist om vertrouwen in de overheid? Vertrouwen zij er dus op dat Wilders helemaal niets in de ijskast zet en zijn punten uit zijn programma gewoon zal gaan uitvoeren? En met wie dan? Voor mij is de man nu al door het ijs gezakt of hij kent zijn kiezers toch minder goed dan dat hij steeds beweert.

De buitenlandse pers kopte vanmorgen dat Nederland nu eindelijk zijn eigen “Trump” heeft.
Een beter vergelijk is niet mogelijk! Heel lichtblauw Nederland heeft daar dus voor gekozen. Ondanks het feit dat men had kunnen weten dat hij de hulp aan Oekraïne wil stopzetten, dat hij een vriend van Poetin en Rusland is, dat hij de grenzen wil sluiten, dat hij voor een Nexit is, dat hij ontwikkelingshulp wil afschaffen, dat hij hoofddoekjes in publieke gebouwen en functies wil verbieden en dat hij de financiering van de NPO wil stopzetten. Of wisten ze dat allemaal al en hebben ze juist daarom op hem gestemd? Uiterst zorgelijk.

Nog niet zolang geleden waren wij er trots op dat wij het meest gastvrije land van Europa waren en dat wij een voorbeeldige multiculturele samenleving hadden. Niets blijkt minder waar. Wij zijn terug bij af en niemand ontvangt € 200,-. Nederland is geen gastvrij land meer en de Nederlanders worden steeds onverdraagzamer en bozer. Is dat allemaal de schuld van die buitenlanders of van de politiek? Wordt door Wilders de woningnood opgelost? Wordt door Wilders de zorg betaalbaarder? Komen er door hem ineens veel meer verpleegkundigen, politieagenten en onderwijzers? Ik vrees van niet.

Nederland kleurt blauw en als wij niet uitkijken wordt het steeds blauwer. Vluchten kan niet meer – of zal ik toch maar emigreren?

“Vluchten kan niet meer”

Acht jaar geleden schreef ik onderstaande tekst en tot mijn verdriet moet ik constateren dat er geen spat veranderd is. Misschien is het vandaag nog wel erger dan toen.

Buiten schijnt voor het eerst sinds een paar natte en grijze weken weer de zon. Eigenlijk zou ik dus blij en vrolijk moeten zijn, maar ik betrap mijzelf erop dat ik dat niet ben.

De wereld staat in brand en waar wij dat decennialang buiten ons kikkerlandje hebben weten te houden is het ook hier nog steeds goed mis. De gastvrijheid en vooral de tolerantie is ver te zoeken. De grenzen zijn bereikt volgens de hoofdzakelijk rechtse partijen.

Ik zie en hoor mensen de meest afgrijselijke dingen zeggen, roepen en schreeuwen om niet te spreken van de verschrikkelijke persoonlijke aanvallen op bestuurders en op onze “gasten”. Gasten die de verschrikkingen van uiterst wrede oorlogen hebben weten te ontvluchten en hier op zoek gaan naar gastvrijheid en rust.

Mensen lijken bang om hun verworvenheden te verliezen; mensen lijken bang voor de veiligheid van hun kinderen; mensen zijn bang dat de waarde van hun huis zal dalen; mensen zijn bang voor hun baantje en sommige mensen zijn zelfs bang dat hun dochters niet meer in hun korte hockey rokjes naar het sportveld kunnen fietsen. Vanuit die angst zijn zij in staat om, anoniem, de meest verschrikkelijke dingen te roepen en te schrijven op sociale media. Andere mensen zelfs te bedreigen met de dood.

Ondertussen maken mensen overal in de wereld elkaar af en bombarderen ze elkaars huizen en bezittingen. Het merendeel van die strijders en hun bazen weet al niet eens meer waarvoor zij strijden en zijn al lang niet meer in staat om met elkaar te praten en naar elkaar te luisteren.

Politici kijken weg of grijpen niet in omdat er andere belangen op het spel staan. Intussen liegen en bedriegen zij, waarmee zij de angst onder “het volk” nog verder vergroten.

Om maar te zwijgen van sommige, zichzelf politici noemende, die er alleen maar op uit zijn om deze angst nog verder te vergroten en haat te zaaien. Met het doel nog meer stemmers achter zich te krijgen want een andere oplossing dan de grenzen sluiten hebben zij niet.

Heb ik dan wel de oplossing? NEE, die heb ik ook niet. Maar ik weet één ding heel zeker. Met schreeuwen, elkaar bedreigen, bedriegen en (verbaal) geweld zullen wij nooit uit deze impasse geraken.

Ooit stond ons land bekend om zijn gastvrijheid en tolerantie. Ooit pretendeerden wij een multicultureel land te zijn waarin mensen van verschillende komaf en met verschillende geloven vreedzaam en harmonieus naast elkaar leefden.

Zijn wij dat met z’n allen vergeten? Of zijn wij mede door onze welvaart een vreselijk intolerant en onverdraagzaam volkje geworden? Het heeft er alle schijn van.

In dat geval schaam ik mij Nederlander te zijn, maar “VLUCHTEN KAN NIET MEER”.

Nummer 156

156

Regelmatig rijd ik op de fiets of in de auto, op weg naar van alles, door de Ockenburghstraat in Loosduinen. De doorgaande weg vanaf Kijkduin richting A4, die onderdeel uitmaakt van de Ring Zuid. Al heel lang een druk bereden route voor bijvoorbeeld de vele Duitsers die hun korte en lange vakanties doorbrengen aan ‘das Meer’- de zee.

Vandaag reed ik daar weer en zoals altijd werden mijn ogen automatisch naar dat rijtje huizen met de rode dakpannen getrokken. Mijn oog viel op een leegstaand flatje op de eerste etage ongeveer in het midden van het rijtje. Ik zag het onmiddellijk, het was nummer 156. Vrijwel automatisch drongen een reeks van herinneringen zich weer aan mij op.

Nummer 156 was eind 1949 de eerste eigen woning die mijn vader en moeder officieel kregen toegewezen. En dat was in die tijd op zich al een lot uit de loterij. Vanaf het moment waarop zij trouwden, in mei 1944, hadden zij altijd ‘ingewoond’ op diverse adressen. Meestal in één of twee kamers die onderdeel uitmaakten van soms wat grotere woningen. Voor het laatst bij een familie Kraal in de Klimopstraat.

Dolgelukkig moeten vader en moeder zijn geweest toen zij het bericht kregen. Dat het gezinnetje er nooit compleet zou kunnen wonen was toen nog niet bekend. Ik heb daar eerder al eens over geschreven.

In mijn herinnering was het erg klein. Een woonkamer, twee slaapkamers en een keuken. Gek genoeg kan ik mij niet herinneren of er ook een badkamer was. In de eerste jaren dat wij er woonden, mijn broertje en ik en later ons jongste broertje, werden wij eenmaal per week gewassen in een wastobbe. Maar het zou ook zomaar kunnen zijn dat ik mij dat verbeeld.
Zoals altijd is Google dan altijd heel behulpzaam. Nummer 156 blijkt nog kleiner dan ik dacht, 54 m2.

De 3 broertjes vlakbij 156.

Heel veel herinneringen borrelen weer langzaam naar boven. Hoe mijn broertje en ik viermaal per dag een half uur moesten lopen naar de lagere school in Kijkduin – hoe wij regelmatig met vader en later met vader en onze tweede moeder naar het strand fietsten – hoe wij eenmaal per maand van bedden moesten wisselen omdat er anders ruzie ontstond over wie boven of beneden mocht slapen. Wat later kregen wij ook alle drie een verplichte bijdrage in het huishouden toebedeeld, schoenen van de hele familie poetsen en elke avond de vaat afdrogen en wegzetten en ook die taken wisselden dus per week.
Een berg herinneringen, variërend van heel leuk tot naar en soms heel emotioneel. Maar wij hadden een eigen huisje. Eerst met z’n drieën en weer wat later met z’n vijven. Vandaag de dag bijna wonderlijk dat je elkaar op die vierenvijftig vierkante meter nooit in de haren vloog.

Nummer 156 staat dus leeg. Graag zou ik het nog eens van binnen willen zien. Erdoorheen lopen en deuren openen en weer sluiten, kijken of ik mijn kont nog kan keren in dat slaapkamertje van 2,5 bij 3,5 meter, herinneringen ophalen en ‘last but not least’ -kijken of er nou wel of niet een badkamer in zit.

Ik vrees dat het bij deze impressie blijft. Maar 156 blijft voor mij een bijna magisch nummer.

Take Five

Take Five

Tegenover mij in de tram is een oudere man met wat langer krullend grijs haar komen zitten. Kennelijk heeft hij een huurauto teruggebracht want in zijn hand houdt hij een envelopje van AVIS en moet hij nu terug naar huis met de tram.

Zo  nu en dan kijk ik in zijn richting omdat ik vind dat hij erg lijkt op een klasgenoot van de middelbare school. Of zou het zijn dat ik denk dat hij er 60 jaar na dato misschien wel zo uit zou kunnen zien. Toch komt het niet in mij op om het hem te vragen. Ben jij……………? Verdorie nou ben ik ook nog zijn naam kwijt.

Een aantal haltes verder hoor ik mijn mobiele telefoon en hoewel ik mij er eigenlijk altijd voor geneer, neem ik toch op. Je weet maar nooit. Ik probeer zo zachtjes mogelijk te spreken en het gesprek zo kort mogelijk te houden. Nadat ik het gesprek heb beëindig stop ik mijn mobieltje weer snel in mijn tas.

“Wat een mooie beltoon heeft u” zegt de oudere man. “Take Five van Dave Brubeck, hoe komt u daaraan?” Lachend kijk ik hem aan en bedank hem en leg uit dat je tegenwoordig alles op het internet kunt vinden. “Effe googelen”.

Al snel blijken wij beide liefhebbers te zijn van deze vorm van ‘moderne jazz’.
Alhoewel Take Five al van begin jaren vijftig dateert werd ik er pas in de zestiger jaren op gewezen. Een toegankelijke vorm van muziek waarmee je gemakkelijk een jazzliefhebber kon worden. Nostalgie in een pure vorm. Als je Take Five mooi vond was de weg naar bijvoorbeeld Gerry Mulligan en Miles Davis eenvoudig.

Take Five werd voor mij ook de aanleiding om regelmatig een bezoekje te brengen aan Tocci’s Milk Bar aan de Hofsingel in Den Haag. De eerste milkbar in Nederland. Niet dat ik echt van melk hield, maar men draaide daar de betere jazz waaronder uiteraard Dave Brubeck. En de koffie was er ook best te drinken.

Mijn jongere broer bleek al eerder fan en draaide het nummer van Dave Brubeck, Paul Desmond en Gerry Mulligan soms een aantal uren achter elkaar en ging daarna over op Blue Rondo a la Turk. Niet lang daarna kocht hij een saxofoon en probeerde het zelf te spelen. Die behoefte heb ik nooit gevoeld, maar de tranen biggelden over mijn wangen toen Take Five, de langste versie, werd gespeeld op zijn begrafenis.

“Eén voordeel heb ik wel”, zei ik tegen mijn overbuurman in lijn 3, “als ik Take Five hoor weet ik zeker dat MIJN telefoon gaat. Niemand heeft immers deze beltoon”. De oudere man glimlachte en knikte bevestigend.

Drie haltes verder moest ik uitstappen en zei ik de oudere man vriendelijk goedendag. In het voorbijgaan hoorde ik hem nog zeggen “maar morgen weet u dat niet zo zeker meer want vanavond heb ik ‘m ook op mijn telefoon”.

Op de terugweg naar huis zette ik Spotify aan en koos voor Take Five van Dave Brubeck en drukte op de knop repeat en schakelde mijn oortjes in. Ik was even terug in de jaren zestig.

Brommertje

Brommertje

Twee keurige vetkuiven op een Berini Jeunesse. De trots van vriend Herman. Een puur Hollandse motorfiets, zo vermeldde de advertentie.

We schrijven het jaar 1963. Te midden van een overvloed aan Puch’s en Tomos’ in Den Haag vielen wij eigenlijk een beetje uit de toom. Maar wij voelden ons zelf dan ook uitdrukkelijk geen hippies en op zo’n Puch zadel zat je ook niet echt lekker. Maar nog veel belangrijker – op een buddyzit zaten de meisjes veel dichter tegen je aan. Er bestond nog geen helmplicht en dus wapperden de toen nog aanwezige haren in de wind.

Zelf kocht ik van mijn eerste loon een sportievere Typhoon. Hij had vier versnellingen en de Berini maar twee. Bovendien schakelde ik met een voetpedaaltje en Herman schakelde op het stuur. Mijn brommertje had natuurlijk ook een buddyzit.

Het voordeel van vier versnellingen was dat je bij een stoplicht veel eerder weg was dan de andere brommers, zelfs eerder dan een Puch of een Tomos. Eigenlijk was een Berini vooral een oude mannetjes brommer. Sorry Herman.

Gezagsgetrouw als wij in die tijd waren, lieten wij onze brommers niet opvoeren. Zelf konden of durfden wij dat niet. Toch haalden wij met veel gemak een snelheid van zo’n veertig kilometer per uur. Met een beetje meewind haalden wij wel vijftig. Wij vonden dat hard zat.

Het lijkt onwaarschijnlijk en het is geen opschepperij maar op die twee brommertjes reden wij in de zomervakantie van 1963 via Duitsland naar Zwitserland waar wij uiteindelijk op onze eindbestemming in Rapperswil, oostelijk van Zürich, belandden. In de bergen bereikte ik meestal als eerste de top, geholpen door mijn vier versnellingen. Soms moest ik zelfs wel tien minuten wachten voordat Herman aan kwam tuffen. Een blauwe rook achter zich latend.

De Solex kwam wat later in de zestiger jaren in mijn leven toen mijn vriendinnetje regelmatig de Solex van haar moeder mocht gebruiken als ik zondagsavonds naar de trein moest worden gebracht om soldaatje te gaan spelen in ‘t Harde. Het rijden op een Solex vereiste een speciale techniek. Eerst een klein stukje fietsen en dan met de hendel voor het stuur het motortje op het voorwiel duwen. Als de motor wilde aanslaan hoefde je vanaf dat moment niet meer te trappen. Je moest alleen geen lekke voorband krijgen want dan werd het een levensgevaarlijk avontuur.

Voor mij is het inmiddels pure nostalgie. Je ziet mij niet meer zo snel op een brommertje. Maar zo nu en dan, zoals nu, kijk ik met plezier terug op die vervlogen jaren. Het had nog iets romantisch. Samen een eindje toeren, stevig tegen elkaar aan op de buddyzit, zonder helm, de haren wapperend in de wind. Er zijn helaas maar weinig foto’s van.

De Solexen rijden nog steeds. Wie weet kruipen wij samen nog wel eens op zo’n typisch product van de jaren vijftig. Met een Willempie helm en een lange leren jas. Helaas hebben ze nog steeds geen buddyzit.