De opbouwwerkster

Jacqueline

Het was zo’n warme nazomeravond in september 1981 rond een uur of tien. De vergadering met de bewonersorganisatie de Groene Eland verliep rumoerig en er waren wat mensen boos. Er werd veel gerookt en er hing dan ook een walm van blauwe rook in de vergaderzaal. Zo’n walm die je twee dagen later nog kon ruiken in je kleding als je het niet bij thuiskomst onmiddellijk in de was gooide.

De voorzitter probeerde een aantal besluiten samen te vatten maar er werden opnieuw en luid protesten geroepen. “Wij zijn het er niet mee eens en als het zo gaat bellen wij nu de wethouder en eisen van hem dat hij onmiddellijk hierheen komt, dit pikken wij niet”, riepen twee jonge vrouwen terwijl zij de daad bij het woord voegden en richting telefoon vertrokken. Er zat niet anders op voor de voorzitter dan de vergadering te schorsen. Het dreigde weer eens een lange avond te worden voor mij als jong ambtenaartje.

Het duurde echter maar een half uurtje. De kracht van de argumenten van de twee dames had de wethouder ervan overtuigd naar het pand van de bewonersorganisatie te komen.

Niet veel later had hij de aanwezige bewoners toch weten te kalmeren en ging hij akkoord met de wijzigingen die door de bewoners waren aangedragen in het concept bestemmingsplan.

Na afloop heerste er dan ook een uitgelaten stemming en kregen de ambtenaren, waaronder dit jonge exemplaar, schouderklopjes en kwam het bier op tafel. De overwinning moest gevierd worden. En toen gebeurde het. In een flits kwam een van de twee dames op mij af met een grote schaar en was ik voor dat ik ook maar iets kon doen de helft van mijn stropdas kwijt. Ietwat beteuterd stond ik daar en besloot de rest dan ook maar af te doen.

De dame met de schaar was Jacqueline. Toen nog vrijwilligster bij de bewonersorganisatie maar snel daarna stagiaire opbouwwerk en nog een aantal jaren later afgestudeerd opbouwwerker. Niet geheel onverwachts dus eigenlijk.

Jaren later, ik werkte niet meer in het Zeeheldenkwartier, kwamen wij elkaar weer tegen in een ander stadsdeel. Maar niet alleen in het werk. Ook bleek Jacqueline, inmiddels weduwe, vlak bij ons in de buurt te wonen en er ontstond een hechte vriendschap.

Nog altijd was zij, ondanks het feit dat zij gepensioneerd was (net als ik), actief in het wijkwerk. Zij organiseerde allerlei activiteiten voor senioren en was voor heel veel van hen een vraagbaak en een steunpunt. Niet voor niets ontving zij in 2018 een koninklijke onderscheiding voor al haar vrijwilligerswerk.

Regelmatig zetten wij met z’n drieën een boompje op onder het genot van een glaasje en een hapje. En steeds opnieuw bleek de opbouwwerkster in haar nog niet verdwenen.

Kort geleden bereikte ons het trieste bericht dat Jacqueline ernstig ziek was en slechts twee weken later heeft zij de strijd tegen die vreselijke ziekte moeten opgeven. Zij was blij dat zij haar Simon mogelijk weer zou kunnen zien.

Op haar overlijdensbericht stond het volgende – ‘Als je in de harten van zovelen een plaatsje hebt gekregen dan is het leven rijk geweest’.

Wij prijzen ons rijk dat zij ook bij ons een plaatsje in ons hart heeft. Wij gaan je missen Jacqueline.

Zinloze rondjes

Na veel wikken en wegen heb ik besloten dit blog uit te kiezen om uit de kast te komen: 

Ik kijk graag naar de Formule 1!

Als hippie in 1970 was dat voor mij het verderfelijkste wat er bestond: kijken naar uitlaatgas brakende auto’s die zinloze rondjes draaien. Bovendien vond ik het gewoon bloedsaai. Maar zelfs in 2004, toen ik het huis in Suderwick kocht, begreep ik nog niets van mijn Duitse buurman, die op zondag het gemoedelijke gesprek over de heg heen abrupt afbrak omdat ‘de race ging beginnen’. Het waren de jaren van Michael Schuhmacher.

Inmiddels ben ik zelf een hopeloos geval en heb ik gisteren de hele avond ‘Drive to Survive’ gekeken en kan ik niet wachten tot zondag in Bahrain het nieuwe F1 seizoen start. Wat is er in hemelsnaam met mij gebeurd?

Terugblikkend moet ik natuurlijk toegeven dat ik als kind al, behalve een Fleischmann treinbaan, een racebaantje had. Eerst van Faller, in de schaal van die H0-treintjes, en daarna ook van Stabo (1:24). En nou kom ik nog een keer uit de kast: ik heb die nog steeds en draai regelmatig een paar rondjes. De Stabo-baan is alleen vervangen door Carrera. Eens per jaar komen vier vrienden van de middelbare school uit Den Haag naar ons toe om samen met ons de Suderwicker F1 in onze achtertuin te houden. Onze tuin is 30 meter diep maar ik heb zoveel rails dat we gemakkelijk een flink baantje kunnen uitleggen. En dan is het gewoon dikke pret. De dames zijn overigens verreweg het fanatiekst en gemeenst. Het is maar goed dat er geen Formule 1 voor vrouwen is, hoewel ik net op Wikipedia lees dat er sinds 1950 maar liefst vijf vrouwen hebben deelgenomen.

Mijn Faller autobaan

Ergens eind jaren 90 waren die Carrerabanen voor een habbekrats te koop bij V&D. Slotracing was helemaal ‘uit’. Carrera ging door een diep financieel dal en de oprichter maakte vanwege het faillissement zelfs een eind aan zijn leven. Ja, zelfs op schaal is het een levensgevaarlijke sport. Maar ik sloeg op de rommelzolder van V&D aan de Leyweg genadeloos toe en ging naar huis met drie grote dozen en een tas vol autootjes.

De Suderwick Formule 1 race

Sluimerend zit het dus toch in je: sneller willen gaan dan een ander. Ik merkte het laatst ook tijdens een fietstochtje met vrienden. Ik kon het niet laten stiekem steeds een beetje harder te gaan op mijn 35 jaar oude maar perfect onderhouden Gazelle sportfiets, terwijl de rest met steeds meer moeite mij probeerde bij te houden op hun nagelnieuwe E-bikes. 

En dan komt daar ineens zo’n Nederlander in de F1 die tot ieders verbazing, net 20 jaar oud, aan alle grote namen voorbijracet. Je gaat een keertje kijken en je vindt het nog steeds bloedsaai. Totdat je, net als bij de Tour de France, langzaam wat meer inzicht krijgt in het ‘spelletje’: de strategie, de bandenkeuze, de invloed van de safetycar, de nadelen van porpoising, het plannen van een pitstop en nog veel meer. Na een paar keer kijken kun je een heel professioneel klinkend verhaal opdissen aan de borreltafel.

Maar het meest ben ik onder de indruk van de psychologie. Zo’n Max Verstappen heeft alles wat ik niet heb. Die rust, dat zelfvertrouwen, de durf en vooral de focus. Ik leer daarvan, zoals ook Lewis Hamilton een lesje van hem kreeg. Natuurlijk is het een ongelooflijk milieuvervuilend circus, hoewel er kennelijk veel uitvindingen worden gedaan die aan alle autorijders en zelfs het milieu ten goede komen. Natuurlijk worden er belachelijke bedragen geïnvesteerd en verdiend en dat laatste dan graag buiten bereik van onze fiscus. Maar het is ook een sport waar bovenmenselijke prestaties worden geleverd en waar iedereen zich het lazarus traint en werkt om stapjes vooruit te kunnen maken en waar een heel team zich focust op maar één ding: de beste zijn.

En wie het niet geloofd dat het echt een sport is, zittend in een autoootje rondjes draaien, moet maar eens een keer in een simulator gaan zitten. Verena en ik kregen na meerdere pogingen de bolide nog geen 100 meter van de start zonder in de bandenstapel te landen. Het zijn geen auto’s, het zijn monsters. Monsters die zinloze rondjes draaien.

Joop

Ambtenarij

Toen ik van school kwam, lang geleden, wist ik eigenlijk nog niet zo goed wat ik wilde worden. Voor stuurman op de grote vaart was ik niet geschikt, want dan was een bril taboe. Voor analist werd ik afgewezen, omdat ik een ijzerdraadje niet zonder gebruik van een kniptang in een ééndimensionaal huisje kon ombuigen. Bovendien had ik maar een mager zesje voor biologie. Dus dat werd ‘m ook niet.

Uiteindelijk besloot ik te solliciteren op een baan als loketambtenaar bij de PTT (dat toen nog een van de vele staatsbedrijven was). Dat dat niet maar zo kon en dat je daar minimaal een jaar voor naar de ‘loketambtenarenschool’ moest, wist ik op dat moment nog niet.

Op 18-jarige leeftijd trad ik, na mijn certificaat te hebben gehaald, toe tot het gilde der (rijks)ambtenaren en werd gediplomeerd loketambtenaar. Ik hield het vervolgens 42 jaar als ‘ambtenaar’ uit.

Het bleef niet onopgemerkt bij vrienden, familie en kennissen. Vrijwel iedere verjaardag of feestje vlogen de ambtenarenmoppen over tafel en werd er vrolijk gelachen om moppen als “waarom kijkt een ambtenaar ’s morgens niet uit het raam? Dan heeft hij ’s middags niets meer te doen” of “hoe knipoogt een ambtenaar? Dan doet hij 1 oog open”. En waren er veel meer. Als een boer die kiespijn heeft lachte ik dan mee en soms, heel soms, vertelde ik er zelf ook eentje. 

Vandaag de dag is het beeld van de ambtenaar niet echt veel veranderd. Verschillende gebeurtenissen in de afgelopen decennia hebben dat beeld zelfs nog versterkt. Zij worden niet voor niets de ‘vierde macht’ genoemd.

De laatste paar dagen hebben wij ambtenaren er echter concurrentie bijgekregen. De grote banken in Nederland huisvesten een enorme berg ambtelijke medewerkers. En het lijkt wel of ze het beeld van de ambtenaren bij de overheid hebben gekopieerd. Wat is er aan de hand?

De landelijke politiek, maar ook het Openbaar Ministerie, signaleerden de laatste jaren dat er enorme hoeveelheden zwart geld worden witgewassen met behulp van of door onachtzaamheid van de grote banken. Er werden zelfs gigantische boetes uitgedeeld aan onder andere ING, ABN AMRO en RABO bank. Er moesten dus maatregelen worden getroffen. En wat betekent dat meestal in ambtenarenland? Juist dan worden er nieuwe en strengere regels gemaakt om deze vorm van criminaliteit te bestrijden en te voorkomen. Regels die moeten worden gecontroleerd en waar onderzoeken voor nodig zijn. 

De gevolgen zijn niet te overzien. Banken werven honderden extra medewerkers om die onderzoeken te kunnen verrichten en de kosten van die onderzoeken worden afgewenteld op de zakelijke klanten. Bovendien wordt het vrijwel onmogelijk om op korte termijn, bijvoorbeeld als vereniging of stichting, een zakelijke bankrekening te openen. Er is zelfs één grote bank (met die leeuw) die geen aanvragen voor een zakelijke rekening meer accepteert. Andere grote banken hanteren verwerkingstijden van twee maanden tot een half jaar. Tijdens een aanvraag moeten de klanten bergen bewijzen voor van alles en nog wat aanleveren en moeten toekomstige (mede)rekeninghouders door een omvangrijke identificatiemolen. En pas op dat je niet één vinkje verkeerd aan- of uitzet. Dat levert zomaar een extra vertraging van maanden op. Intussen ben je financieel hulpeloos.

Ooit stond de naam ambtenaar synoniem voor traag, lui, stroperig en onduidelijk.

De nieuwe generatie ambtenaren zit bij de banken en dat wordt veroorzaakt door regeltjes die door de rijksambtenaren zijn bedacht. De overheid noemt de bankensector integer en dienstbaar maar heeft er een onwerkbare moloch van gemaakt.

Ik moest de laatste dagen denken aan Youp van’ t Hek. “Lenen, lenen, lenen, betalen, betalen, betalen”. Ik zie hem nog zitten, in zijn witte overhemd en bretels. Net een ambtenaar. Er was éen verschil. Het zweet droop van zijn gezicht.

Moeder

moeder

Het is vandaag zondag 15 januari 2023. Het is koud en er valt ontzettend veel water. Eigenlijk is het helemaal geen winter. Gek genoeg was het 73 jaar geleden vrijwel hetzelfde weer. Het was de dag waarop mijn vader zijn nog jonge vrouw, mijn lieve moeder, ten grave droeg. Zes dagen daarvoor was zij in het ziekenhuis overleden. Waardoor of waaraan zal mij nooit duidelijk worden. Ik was nog te jong, ruim drie-en-een-half jaar. Ik heb er dus vrijwel niets van mee gekregen. Een jong gezin, vader en twee heel jonge kinderen, bleef stuurloos achter. 

Of het komt omdat op mijn leeftijd het lange termijn geheugen beter wordt en het korte termijn geheugen wat minder weet ik niet, maar de laatste dagen moest ik er ineens weer aan denken. Het is geen levenslang trauma maar onwillekeurig vaar ik zo nu en dan mee op de golven van mijn herinneringen en emoties. En vandaag is zo’n dag. Ik voel de sterke behoefte een klein stukje op te schrijven over die eerste jaren van mijn jonge leven. 

Waarschijnlijk hadden mijn ouders even gewacht tot dat de vrede officieel getekend was. De 2ewereldoorlog had immers ruim vijf jaar geduurd en Nederland lag behoorlijk in puin. Alles was op de bon en dat “alles” was dan ook nog betrekkelijk. Eigenlijk was er weinig of niets. Ze moeten gedacht hebben “laten we het even aanzien, komt het allemaal wel goed en is de vrede echte vrede?”. Bovendien hadden zij tijdens de oorlog al een kindje verloren. Mijn oudere broertje, was niet eens een half jaar geworden.

Erg lang hebben ze niet gewacht, want uiteindelijk ben ik al ergens in de maand augustus van 1945 “gemaakt”. Waar mijn vader Ernst en mijn moeder Sjaan toen woonden weet ik niet en kan ik ook niemand vragen. Zij zijn er beiden niet meer en ook de mensen die het hadden kunnen weten zijn er allemaal niet meer. Ik vermoed dat zij in die tijd inwoonden bij de familie Kraal in de Klimopstraat in Den Haag. Vlak achter de kerk aan de Azaleastraat. 

Op 28 mei 1946 zag ik het levenslicht in de Emmakliniek in Scheveningen. Ik werd vernoemd naar mijn grootvader en het werd daarom Ernestus. Mijn roepnaam, zo besloten mijn ouders, werd Erry. Een naam die ik later zelf heb gewijzigd in Ernst. Het verhaal vertelt van het feit dat ik in een biezen mandje heb gelegen omdat de wiegjes op waren. Ik ben er dan ook één van de babyboom generatie. 

Mijn vader was in die tijd een gewone schrijver C, een Rijksambtenaar, bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het hoogste rechtsorgaan dat er in Nederland bestaat en mijn moeder was verpleegster in het Juliana kinderziekenhuis. Zij hadden het samen niet echt breed ondanks het feit dat zij tweeverdieners waren. Mijn moeder is vrijwel zeker na mijn geboorte niet meer gaan werken en vanaf dat moment moest mijn vader alleen de kost verdienen.

Dat moet niet meegevallen zijn. Temeer omdat er toen, net als nu, een woningnood bestond. Heel graag wilden zij een eigen huisje. Eind 1949 leek dat te gaan lukken. In de Ockenburghstraat in Loosduinen, tegenover het prachtige bos Ockenburgh, zouden in 1950 een aantal nieuwbouwwoningen worden opgeleverd en een driekamer flatje zou voor ons jonge gezinnetje een uitkomst zijn. Mijn moeder heeft het nieuwe huisje nooit gezien. Zij werd zieker en zieker om uiteindelijk op 9 januari 1950 haar laatste adem uit te blazen.

Al meer dan tien jaar geleden waren dit de eerste paar bladzijden van een poging een eigen boekje te schrijven. Wie weet maak ik het nog eens af. Natuurlijk ruim ik daar dan een prominente plaats in voor mijn moeder. Ook al weet ik niet veel over haar, zij heeft een eigen plekje in mijn hart.

Als vijanden vrienden worden

Nog even en dan is het weer Kerstmis en komt er een einde aan een bijzonder en vooral droevig jaar. Op nog geen duizend kilometer afstand woedt nog steeds een oorlog met catastrofale gevolgen voor de inwoners. Een oorlog die begonnen is door één man die inmiddels te vergelijken valt met die psychopaat die de tweede wereldoorlog begon. 

Onschuldige mensen moeten leven in een onwerkelijke omgeving met verwoeste huizen, ziekenhuizen, energiecentrales en vaak zonder de direct noodzakelijke eerste levensbehoeften. Vele duizenden mensen verloren het leven. Vele families verloren jonge mannen, zonen of echtgenoten die hun leven gaven voor de vrijheid van hun land.
En ondanks Kerstmis is er nog geen enkel zicht op welke vorm van vrede dan ook.

De gevolgen in de rest van de wereld zijn ook nauwelijks te overzien. Tekort aan bijna alles waar mensen in de derde wereldlanden zo dringend om zitten te springen. Steeds verder oplopende prijzen in de supermarkten en onbetaalbaar hoge prijzen voor gas en licht en een inflatie die nauwelijks nog lijkt te beteugelen.

Overvolle asielcentra waar mensen nachtenlang buiten in de kou moeten slapen en teleurgesteld worden in het beeld van dat ‘gastvrije’ Nederland. Dat gastvrije Nederland waar toekomstige centra door buurtbewoners in de brand worden gestoken omdat zij eigenlijk helemaal niet zo gastvrij zijn.

Een regering die niet anders kan dan ‘brandjes’ of liever gezegd branden blussen en met geld smijt uit zogenaamd ‘diepe zakken’. De gevolgen daarvan zullen niet te overzien zijn. Nu zijn wij nog een beetje blij met een loonsverhoging of een verhoging van de AOW of onze pensioenen. Maar over een poosje zullen wij ook daarvoor de rekening gepresenteerd krijgen. 

Terwijl ik dit schrijf realiseer ik mij dat Kerstmis toch het feest van de vrede was. En eigenlijk zou ik nu ook niet weten hoe wij die vrede kunnen vieren. En toen moest ik denken aan dat verhaal over Kerstmis 1914. 

Toen Duitse en Britse troepen bij het Noord-Franse dorp La Chapelle ‘d Armentières vanuit hun loopgraven in de sneeuw en bij een hevige vrieskou, elk in hun eigen taal, Kerstliederen begonnen te zingen.  Een Schotse korporaal hoorde iemand roepen vanuit de vijandelijke loopgraven. Of ze misschien wat tabak wilden. ‘Kom naar het licht,’ riep een Duitser, waarna de Schot het niemandsland betrad. 

Al snel stonden ze te praten alsof ze elkaar al jaren kenden. Wat een tafereel – kleine groepen van Duitse en Britse soldaten, over het hele front.

Ik verwijs je graag naar het hele verhaal door te klikken op deze link.

Wat zou het mooi zijn als Russische en Oekraïense troepen, jonge mannen nog, de handen in een zouden slaan op Kerstavond op die manier het voorbeeld gevend aan hun leiders.

Dan zou  het voor iedereen pas echt het feest van de vrede zijn.