Dùivenmellekâh

Het is alweer april en vandaag laat de zon zich eindelijk weer eens van zijn (of is het haar) goede kant zien. De temperatuur is weer wat aangenamer en de bomen hebben al een licht groene gloed. De vogels zijn druk in de weer en op de grond bloeien weer volop gele narcissen. Eigenlijk laat de natuur zien dat wij in De haag, die mauie stad an de dùinûh, wonen.

Nadeel is dan ook weer dat de eerste meeuwenkolonie op onze, met sedum begroeide, daken is neergestreken. Op zoek naar voedsel en naar materiaal voor de eerste nesten, krijsen zij er op los. De zon is nog maar net op en die ‘beesten’ beginnen alweer aan hun dagelijkse krijsende seksuele lokgroep.

De laatste jaren heeft zich nog een ander vreemde vogelsoort gevestigd in de grasstroken langs de sloot voor ons huis, de Nijlgans. Nou die kunnen er ook wat van!! Van eind maart tot eind mei broeden zij en krijgen dan eén of twee broedsels per jaar, meestal 6-9 eieren. Het zijn in mijn ogen de konijnen van het water.

Vanmorgen liep er een wat oudere man voor mij met achter zich een loslopend bruin hondje van een onduidelijk merk. Een onduidelijk merk dat wij in de familie dan onmiddellijk de naam ‘chien de la rue’ geven.
De man was het bruggetje nog niet over of haalde een grote plastic zak uit zijn jas met daarin vogelzaad. Nou zie ik de man vanaf mijn woning vrijwel elke dag dezelfde route lopen en iedere dag komt dan dat plastic zakje tevoorschijn en strooit hij dat leeg op diverse plaatsen. Onmiddellijk komen er dan tientallen vogels op hem af, die waarschijnlijk al reikhalzend hadden uitgekeken naar deze ‘weldoener’.

Ik aarzelde niet en besloot de man op dit gedrag aan te spreken, waarop zich de volgende typisch Haagse discussie voltrok.
“Meneer mag ik u wat vragen? Doet u dat elke dag die beesten voeren”?
De man keek min of meer verontwaardigd om en zei ” Beiste meneâh, dat zèn vaugels hoâh”.

Ik besloot mijn vraag daarop enigszins aan te passen want kennelijk was het woord beesten voor deze man een soort scheldnaam.
“Gebruik uw verstand meneer, in deze tijd van het jaar hoeven die vogels niet meer gevoerd te worden. Dat vinden ze echt zelf wel. Doordat u ze nu voert hebben wij hier erg veel overlast van meeuwen, ganzen, kraaien en duiven”.

Het duurde kennelijk even voordat het tot de man doordrong, maar toen reageerde hij volkomen onverwachts “Gebrùik zelluf u vestand meneâh. Weit u bè wie u mot zèn, meneâh, bè die dùivenmellekâhs.

Tegen zoveel schlemiel kon ik niet meer op. Ik bedankte de man voor het veroorzaken van de overlast en wenste hem Fène Paasdage.

Een paar uur later schuifelde een nog wat oudere man langs de sloot met aan zijn arm een boodschappentas. Halverwege stopte hij en keek naar een koppel Nijlganzen met daarom heen 9 ganzenpupjes. Terwijl hij zijn tas opende en daar een grote Tupperware doos uithaalde kwamen er zeker twintig andere vogels aangevlogen. De doos ging open en ja hoor, handenvol vogelzaad werd uitgestrooid in het gras. Vol bewondering bleef de oude baas nog een poosje staan kijken terwijl in een mum van tijd het vogelzaad verdween in de bekken van hongerige meeuwen, kraaien, duiven en nijlganzen.

Van een grote afstand keek ik naar dit tafereel en vroeg mij af; “zâh dat nâh un dùivenmellekâh zèn”?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *